Goedemiddag,
een vriendelijke conducteur staat in het gangpad. Met vragende ogen kijkt hij me aan. Goedemiddag, antwoord ik en, kijk hem net zo vragend aan. Dat laatste is een sport geworden, kijken en de reactie afwachten. Negen van de tien keer word er helemaal namelijk helemaal niets gezegd, alleen een hand uitgestoken. Soms, eigenlijk wel vaak, komt er een conducteur al groetend door het gangpad lopen, waarop een ieder hem/haar terug groet en de conducteur niets van ons wil zien. En een enkele, heel zeldzame keer, wordt er om een vervoersbewijs gevraagd.
Vandaag is het een groet en mag je er verder weer naar raden. Ik houd niet van raden, ben niet nieuwsgierig aangelegd, hoor graag waar ik aan toe ben. Ik blijf vriendelijk en met gelijke vragende ogen terugkijken naar de conducteur. Het duurt even, dan zien ik een lach verschijnen. ’Uw kaartje alstublieft’. Ik geef hem mijn kaartje, wordt bedankt en hij loopt weer vrolijk verder, wacht even alsof hij zich bedacht heeft en komt terug. ‘Mevrouw, als u last heeft van deze drukke dames (er is net een schoolklas ingestapt die een dagje op pad is), u mag van mij rustig in de eerste klas gaan zitten. Daar kunt u rustig verder werken’.
Nee hoor, van de dames geen last, laat ze maar lekker vrolijk genieten. Ik bedank hem vriendelijk en blijf zitten waar ik zit. Werken? Nee, dat niet, wel proberen dat spelletje eens uit te krijgen dat ik aan het spelen ben . . .